John Helstone, hoeder van Surinaamse muziekgeschiedenis
Riekje Kaptein deelt herinneringen aan haar vioolleraar
In de zomer van 1988 maakte ik kennis met John Helstone, na het laatste concert van het Rotterdams Philharmonisch Orkest van dat seizoen in de Doelen. Hij leek met opmerkelijke aandacht te spelen, ik zag ruimte, mooie bewegingen, anders dan bij alle andere violisten. Ik vroeg hem of hij mij vioolles zou willen geven. Hij nodigde me thuis uit voor een kopje thee en vroeg me te vertellen waarom ik dan les van hem zou willen hebben en wat ik van hem zou willen leren. Mijn antwoorden op die voor mij nieuwe vragen waren voldoende bevredigend om aan de slag te gaan. Het bleek het begin te zijn van onze steeds hechtere vriendschap, waarin naast vioolspelen ook de geschiedenis van zijn muziekarchief, de Surinaamse muziek en zijn verdriet over het gebrek aan aandacht voor het Surinaamse verleden aan de orde kwamen.
John Helstone was kleinzoon van een broer van de Surinaamse componist Johannes Nicolaas Helstone, die dankzij de Hernhutters in Leipzig onder meer bij Jadassohn heeft kunnen studeren. Diens opera Het Pand der Goden klonk donderdag 15 februari 2024 in het Concertgebouw (onderaan dit artikel staat een link naar de opname). John, voluit Johan Nicolaas, had graag Johannes Nicolaas geheten, precies zoals zijn beroemde oudoom. Hij vertelde me herhaaldelijk dat zijn oudere broer Fred muzikaal meer begaafd was dan hijzelf, maar dat hij, mede omdat hij extraverter was en het harmonische systeem snel doorgrondde, meer kansen kreeg. Hun start in de muziek was verre van eenvoudig: vanwege de zeer beperkte financiële middelen was er eigenlijk geen geld voor instrumenten of lessen. Vader, charismatisch predikant van de bloeiende Methodist Church, was voor het gezin vooral veel afwezig. Moeder probeerde wat te verdienen met onder meer naaiklusjes om Johns muzieklessen mogelijk te maken.
John speelde aanvankelijk mandoline, wat geen succes werd. Hij stapte over op de viool. Het was een uitdaging een leraar te vinden, mensen kwamen en gingen. Na een Chinees en een Wit-Rus volgde meneer Jesserun, waarmee John tot diens dood samen speelde. Op zijn 11e werd John concertmeester van het jeugdorkest in Paramaribo. Broer Fred zat naast hem. Discriminatie en pesten waren voor hen als zwarte jongens aan de orde van de dag. Dat nam zulke vormen aan dat de broers stopten en pas weer mee wilden spelen na ingrijpen van de dirigent.
Tijdens een tournee van Jo Juda in Suriname kreeg John de kans om bij hem voor te spelen. Met succes hielp Juda met de aanvraag van een beurs bij Sticusa, waarop John in 1959 naar Nederland kwam. Na een periode in een kosthuis trok hij in bij Juda in Laren, die ook zijn leraar was aan het Conservatorium van Amsterdam. Op den duur benauwde het hem, ze hoorden te veel van elkaar. Jo Juda begon bijvoorbeeld de dag met toonladders, als John daar nog niet aan toe was. Ook de onmogelijkheid - in die tijd - eens iemand anders te vragen, bijvoorbeeld Herman Krebbers, benauwde: je was bij de ene leraar of bij de andere. Hij had bovendien bekijks als ‘eerste zwarte in het Gooi’. Voor zijn examen speelde hij vioolconcerten van Beethoven en Bartók. Hij studeerde met prix d’excellence af, bleef een fenomeen voor de latere leerlingen van Jo Juda, vertelde één van hen mij. Meermalen vertelde John over een inspirerende zomercursus bij Leonid Kogan in Roemenië, met uitgebreide aandacht voor basistechniek, voor de vingervaardigheid van de linker hand. Hij zei bewonderend: ‘Leonids echtgenote kon het nóg beter dan hij’.
Kort na zijn afstuderen ontving hij een pakket uit Suriname met daarin de handgeschreven nalatenschap van zijn oudoom Johannes Nicolaas, gered van de teloorgang door diens bewonderaar Anton Leeuwin. Sindsdien voelde John een grote verantwoordelijkheid voor deze manuscripten en toenemend ook breder voor het behoud van de klassieke Surinaamse muziek. Het verzamelen was begonnen. Het was tijd voor een passend vervolg van zijn opleiding. Het lukte hem in Londen voor te spelen voor David Oistrach die hem als leerling aannam en een aanbeveling schreef. Van die lessen kwam het niet: de inval in 1968 in Praag verhinderde Johns vertrek naar Moskou. Daarop besloot hij (twee jaar met een Sticusa-beurs) naar New York te gaan. Hij werd aanvankelijk leerling van Galamian, later (net als Itzhak Perlman) van zijn (gewezen) assistent, Dorothy Delay die minder dogmatisch geweest zou zijn. De manuscripten van Johannes Nicolaas reisden met hem mee. John schreef toen al uitgevers en archieven aan om meer muziek van Surinaamse componisten te verzamelen en te behoeden voor verlies. Concerten in de VS volgden, John bracht er onder meer een stuk van Dahlberg in première. Toen zijn beurs afliep speelde John drie jaar in het symfonieorkest van Cincinnati.
De verbinding met het Rotterdams Philharmonisch Orkest begon tijdens de tournee van het orkest naar de VS rond 1975. John speelde voor. Agnes Tönko vertelde bij Johns uitvaart, dat de orkestleden uit het zwembad geroepen werden, om in badkleding te komen luisteren naar wat zij nooit eerder gehoord hadden. Zijn latere goede vriend en collega tweede concertmeester Vratislav Dufek kwam direct naar hem toe, sprak niet over zijn spel, maar wilde weten op welk instrument hij speelde. Dat was toen al zijn Gagliano, hem geschonken door de Surinaamse gemeenschap en deels gefinancierd door Sticusa, deels verdiend met concerten hiervoor in Suriname. John koesterde het instrument, vertelde me nooit een andere Gagliano gezien te hebben zo gaaf als de zijne. Hij liet die geen nacht alleen thuis. John kwam naar Rotterdam en bleef bij het RPhO, maakte daarvan hele goede jaren mee. Hij had geen belangstelling om bij het Concertgebouworkest te spelen. ‘Ook als het niet beter was, wordt gezegd, dat het beter was’, zei hij.
Hij gaf thuis les. De aanpak van Dorothy Delay, het niet-dogmatisch werken, eerder zoeken, kenmerkte ook zijn lessen. John deed er alles aan om te begrijpen wat een leerling nodig had, nodigde uit zelf te kijken wat kon helpen verder te komen, welke vingerzetting het karakter van de muziek het best zou kunnen dienen. Naast de toonladders van Flesch, kwamen die van Galamian op de lessenaar. Op een verzuchting reageerde hij ad rem: ‘Ik ben er niet om het jou gemakkelijk te maken’ en ‘De grootste violist op aarde weet wat er allemaal beter zou kunnen, dus nu gaan we aan het werk’.
Zijn repertoirekennis was fenomenaal. Wanneer ik een stuk noemde, in welke bezetting dan ook, volgde gewoonlijk een korte stilte, waarin het leek alsof John de muziek voor zich zag of hoorde. Dan volgde zoiets als: ‘Ja, dat is een mooi stuk, dat voerde ik ooit uit met… Daar zul jij ook veel plezier van hebben, het laatste deel vraagt onze aandacht.´ Hij was zelf speciaal gesteld op de muziek van onder meer Bartók, Hindemith, Martinu en Ysaÿe.
Wars van instanties wilde hij zich niet verbinden aan een conservatorium. Hij kwam er wel als extern lid van bijvoorbeeld een examencommissie. Hij stopte met een strijkkwartet omdat de zo noodzakelijke maar intensieve samenwerking hem benauwde, maar ook omdat hij muzikaal van inzicht verschilde, bijvoorbeeld over de juiste uitvoering van de muziek van Bartók.
Aan enige belangstelling voor de klassieke Surinaamse muziek ontbrak het nog steeds. Op advies van een archivaris legde John zuurvrij papier tussen de bladen van de manuscripten, in de hoop die te kunnen conserveren tot het tij ooit zou keren. De verzameling werd aanmerkelijk verbreed en uitgebreid. John nam tijdens zijn reizen naar Suriname gesprekken op met leerlingen en andere mensen die Johannes Nicolaas gekend hadden. Hij sprak ook met andere Surinaamse componisten. Hij schreef uitgeverijen aan, onder meer in Duitsland, om te redden wat te redden viel, want ‘niemand vond het belangrijk’. De verantwoordelijkheid voor het behoud van die geschiedenis drukte tegelijk toenemend op hem. In 2012 maakte John samen met neef Justus zijn laatste reis naar Suriname, waar hij hoopte het archief van zijn vader onder te kunnen brengen. Zijn nadrukkelijke wens was dat ook zijn eigen archief naar Suriname zou gaan. Helaas bleek dat niet haalbaar: de kosten voor goede klimatologische omstandigheden waarin het archief bewaard zou kunnen worden waren niet op te brengen.
Van de muziek uit het archief was niet vaak iets te horen. Jongere broer Glenn nodigde John uit meer te delen en daagde hem uit: als Glenn een concert zou organiseren, zou John voor muziek en musici zorgen. Dat leidde tot het eerste concert dat John programmeerde. Concerten in onder meer Amsterdam en Den Haag volgden. John zocht (mede-)musici die kwalitatief zeer goede uitvoeringen zouden kunnen verzorgen, tot geldgebrek daar in 2015 het einde van inluidde. Het Surinaamse Muziek Collectief dat hierbij betrokken was, bestaat niet meer. Later hielp vriendin Ciske met het inventariseren van het archief dat inmiddels een aanzienlijke omvang had gekregen. John hoopte het naar buiten te brengen met historische context, wat een veel te groot project voor hem was.
Over racisme wilde John weinig kwijt, hoewel het wel deel uitmaakte van zijn leven. Een enkele keer lichtte hij een tip van de sluier op. Zo hield de politie hem herhaaldelijk aan op weg van de tram naar huis in Hillegersberg. Wat had een zwarte daar ‘s avonds laat te zoeken? Na een recital in Duitsland merkte een bezoeker op dat het bijzonder was dat iemand van zijn afkomst deze Europese muziek zo mooi kon spelen. Een buurman zei hem dat hij, vanwege zijn niet aangeharkte tuin, maar ‘terug moest gaan naar het oerwoud waar hij vandaan kwam’. Hij praatte weinig over zulke dingen. Het frustreerde hem dat hij in Suriname veel over Nederland leerde, zoals aardrijkskunde en geschiedenis, maar hier gekomen merkte dat Nederlanders niets over Suriname weten.
John sprak met verscheidene mensen over wat er met zijn muziekarchief zou moeten gebeuren. Zijn vriend Herman Snijders (componist, hoofd muziekschool in Suriname) adviseerde hem zijn archief in Nederland te laten, vanwege gebrek aan financiële middelen om het in Suriname te conserveren. In 2020 betrok hij zijn achternicht Astrid bij het gesprek over zijn archief. Zij stelde voor een stichting op te richten. John, Herman, Ciske en Astrid overlegden digitaal (vanwege Covid) over de mogelijkheden. Ik vroeg John welke naam de stichting zou krijgen. ‘Stichting Muziekarchief John Helstone’, zei hij. Op mijn enthousiaste reactie reageerde hij ingetogen instemmend, zoals hij kon doen: ‘Ja, dat is goed’. De stichting werd in februari 2023 opgericht, kort voor Johns onverwachte dood in april. Doel van de stichting was dat het archief geconserveerd zou worden en beschikbaar zou komen voor concerten en studie. Het archief is nu ondergebracht in het Allard Pierson in Amsterdam onder de naam: Collectie John Helstone
Begin 2021 zocht het Concertgebouworkest contact met John om te kijken naar mogelijkheden om de opera van Johannes Nicolaas uit te voeren. Ze boden hem onder meer aan de manuscripten aan het orkest over te dragen om hem te ontzorgen. Dat viel verkeerd. Onderhandelen paste John niet. Achternicht Astrid Helstone hielp daar vervolgens mee. John liet de partituren met Ciskes hulp op zijn kosten restaureren. Hij vertelde mij dat hij de manuscripten van de opera die zo veel voor hem betekenden bij de restaurateur achter durfde te laten, toen hij merkte dat ze daar echt in goede handen zouden zijn. Onderweg lagen ze op zijn schoot. Op het titelblad van het manuscript van het Pand der Goden staat: ‘Het pand der goden, drama voor muziek en zang’. In de Duitse versie heet het ‘Drama in fünf Acten’. Het Concertgebouworkest liet Donemus het handschrift in gedrukte noten omzetten en vervolgens heeft Leonard Evers de Duitse versie bewerkt tot een speelklaar stuk (waarbij grotendeels gebruik gemaakt is van het Nederlandse libretto). Leonard bracht een uitgebreid bezoek aan John om onduidelijkheden in het handschrift te bespreken.
Ja, op 15 februari jl. klonk, eindelijk, de opera in een uitverkocht Concertgebouw. Het werd een feest, waar veel mensen die met Suriname of met de familie Helstone verbonden zijn, aanwezig waren en geroerd werden. Ik hoorde een soepele, opgewekt stuwende ouverture, verstaanbare teksten die het verhaal hielpen volgen en tegelijk van de muziek afleidden, en een glorieus einde met orgel. Hoe kan het anders?
Inmiddels vragen Astrid en haar echtgenoot Diederik Burgersdijk zeer effectief aandacht voor de Helstone geschiedenis, waarvoor ze recent het Helstonefonds oprichtten. Met John wens ik dat dit het begin zal blijken te zijn van werkelijke aandacht voor alle aspecten van de zo lang veronachtzaamde geschiedenis van de Surinaamse klassieke muziek en de Surinaamse cultuurgeschiedenis.
De concertante uitvoering van de opera Het Pand der Goden door het Koninklijk Concertgebouworkest is hier terug te luisteren.
Leonard Evers vertelt over Helstone als componist in het programma Podium.
Een interview met een jonge John Helstone is te vinden op Youtube.